De Huidige Waarheid, Vol. 6 December 18, 1890
De Goddelijkheid van Christus. No. 3 De Huidige Waarheid 6, 26.
Door Ellet Joseph Waggoner
ZIJN PRE-EXISTENTIE EN GELIJKHEID MET DE VADER

Het feit dat er over Jezus gesproken wordt als de eniggeboren Zoon van God zou voldoende moeten zijn om een geloof in Zijn goddelijkheid te vestigen. Als Zoon van God moet Hij deel hebben aan de natuur van God. “Zoals de Vader het leven in Zichzelf heeft, zo heeft Hij de Zoon gegeven het leven in Zichzelf te hebben.” Johannes 5:26. Leven en onsterfelijkheid worden aan de trouwe mensen van God gegeven, maar Christus alleen deelt met de Vader in de macht om leven te geven. Hij heeft “leven in Zichzelf”, dat wil zeggen, Hij is in staat om Zijn eigen bestaan te bestendigen. Dit blijkt uit Zijn eigen woorden, toen Hij, de vrijwillige aard van Zijn offer voor de mens tonend, zei: “Ik leg Mijn leven af, opdat Ik het weer neem. Niemand neemt het van Mij, maar Ik leg het af van Mijzelf. Ik heb macht om het af te leggen en Ik heb macht om het weer te nemen.” Johannes 10:17, 18.

Dat Christus Goddelijk is, blijkt uit het feit dat Hij aanbidding ontvangt. Engelen hebben altijd geweigerd om verering en aanbidding te ontvangen. Maar we lezen van de Vader, dat “wanneer Hij de Eerstgeborene ter wereld brengt, Hij zegt: En laat alle engelen Gods Hem aanbidden.” Hebreeën 1:6. Als Hij aanbidding van engelen moet ontvangen, volgt hieruit vanzelfsprekend dat Hij aanbidding van mensen moet ontvangen; en we vinden dat Hij zelfs toen Hij hier op aarde was, in de gelijkenis van een mens, aanbidding als God ontving. De profeet Johannes beschrijft op deze manier de aanbidding die Christus uiteindelijk als gelijkwaardig met de Vader zal ontvangen: “En alle schepsel, dat in den hemel is, en op de aarde, en onder de aarde, en die in de zee zijn, en al wat daarin is, hoorde Ik zeggen: Zegen, en eer, en heerlijkheid, en macht, zij Hem, Die op den troon zit, en het Lam tot in eeuwigheid.” Openbaring 5:13.

Als Christus niet God zou zijn, zou dit afgoderij zijn. De grote aanklacht tegen de heidenen is dat zij “de waarheid van God in een leugen veranderden, en het schepsel meer aanbaden en dienden dan de Schepper.” Romeinen 1:25. Het maakt niet uit wat de positie van een schepsel is, of het nu een dier, een mens of een engel is, aanbidding ervan is ten strengste verboden. Alleen God mag aanbeden worden, en omdat Christus aanbeden mag worden, is Christus God. Zo zeggen de Schriften van de waarheid.

Het is met al deze getuigenissen nauwelijks nodig om over de pre-existentie (voorbestaan) van Christus te spreken. Een van de vreemdste dingen in de wereld is dat mensen die beweren de Bijbel te geloven en eerbiedigen, beweren dat Christus geen bestaan had vóór Zijn geboorte uit de maagd Maria. Drie teksten zullen hier slechts worden aangehaald om deze theorie te weerleggen; maar teksten die later, op een ander punt, zullen worden aangehaald, zullen net zo volledig de pre-existentie van Christus bewijzen. 

De eerste tekst staat in het gebed van Jezus in de nacht van Zijn verraad. Hij zei: “En nu, o Vader, verheerlijk U Mijzelf met de heerlijkheid die Ik bij U had voordat de wereld was.” Johannes 17:5. 

We weten niet wat duidelijker kan zijn, wij hebben immers de verklaring dat Hij de wereld heeft gemaakt. Johannes zegt dat “alle dingen door Hem gemaakt zijn, en zonder Hem is niets gemaakt dat gemaakt is.” Johannes 1:3. Maar nog sterker zijn de woorden van de profeet, die de plaats van de geboorte van de Messias in deze woorden voorzegde: “Maar gij, Bethlehem Efrata, zijt ongetwijfeld klein onder de duizenden van Juda, maar uit u zal Mij voortkomen die in Israël heerser zal zijn; wiens uitgang is van oudsher, van de dagen der eeuwigheid.” Micha 5:2, kantlijn. Hij die de pre-existentie van Christus zou betwisten in het licht van deze teksten, zou ook ontkennen dat de zon ’s middags schijnt, als het hem zo uitkwam.

Door de volmaakte gelijkheid van de Vader en de Zoon te beargumenteren, en het feit dat Christus van nature God is, willen we niet zo begrepen worden dat we leren dat de Vader niet vóór de Zoon was. Het zou niet nodig moeten zijn om dit punt te verdedigen, opdat sommigen niet zouden denken dat de Zoon gelijk met de Vader bestond; toch gaan sommigen tot dat uiterste, wat niets toevoegt aan de waardigheid van Christus, maar eerder afbreuk doet aan de eer die Hem toekomt, aangezien velen eerder de hele waarheid weggooien dan een theorie te accepteren die zo duidelijk niet in overeenstemming is met de taal van de Schrift, dat Jezus de eniggeboren Zoon van God is. Hij werd verwekt, niet geschapen. Hij is van de substantie van de Vader, zodat Hij van nature God is; en omdat dit zo is, “behaagde het de Vader dat in Hem alle volheid zou wonen.” Kolossenzen 1:19. Of, zoals de apostel stelt in Kolossenzen 2:9: “Want in Hem woont al de volheid van de Godheid lichamelijk.” Het zou moeilijk zijn om taal te bedenken die meer uitdrukking geeft aan de Goddelijke natuur.

 

Uit: The Present Truth Vol. 6, 18 december 1890, pp. 409.1 – 409.