Is Christus een Geschapen Wezen?
Door E.J. Waggoner

Voordat we overgaan tot enkele van de praktische lessen die we uit deze waarheden kunnen leren, moeten we een paar ogenblikken stilstaan bij een mening die wordt aangehangen door velen die Christus om geen enkele reden zouden willen onteren, maar die door deze mening feitelijk Zijn Goddelijkheid ontkennen. Het is het idee dat Christus een geschapen wezen is, dat door het welbehagen van God tot Zijn huidige verheven positie werd verheven. Niemand die deze opvatting erop nahoudt, kan zich een juist beeld vormen van de verheven positie die Christus werkelijk inneemt.

De visie in kwestie is gebaseerd op een misvatting van één enkele tekst, Openbaring 3:14: “En schrijf aan de engel van de kerk van Laodicea: Deze dingen zegt de Amen, de getrouwe en waarachtige Getuige, het Begin van de schepping van God.” Dit wordt ten onrechte geïnterpreteerd als dat het zou betekenen dat Christus het eerste wezen is dat God schiep – dat Gods scheppingswerk met Hem begon. Maar deze visie is in tegenspraak met de Schrift die stelt dat Christus Zelf alle dingen heeft geschapen. Als we zegent dat God Zijn scheppingswerk begon door Christus te scheppen, betekent dit dat we Christus geheel buiten het scheppingswerk laten.

Het woord dat met “begin” is weergegeven, is “arche”, wat ook “hoofd” of “aanvoerder” betekent. Het komt voor in de naam van de Griekse heerser, Archon, in aartsbisschop en in het woord aartsengel. Neem dit laatste woord. Christus is de Aartsengel. Zie Judas 9; 1 Thessalonicenzen 4:16; Johannes 5:28, 29; Daniël 10:21. Dit betekent niet dat Hij de eerste van de engelen is, want Hij is geen engel, maar staat boven hen. Hebreeën 1:4. Het betekent dat Hij het hoofd of de prins van de engelen is, net zoals een aartsbisschop het hoofd van de bisschoppen is. Christus is de Bevelhebber van de engelen. Zie Openbaring 19:11-14. Hij heeft de engelen geschapen. Kolossenzen 1:16. En dus betekent de verklaring dat Hij het begin of het hoofd is van de schepping van God, dat de schepping in Hem zijn begin had; dat Hij, zoals Hij Zelf zegt, de Alfa en de Omega is, het begin en het einde, de eerste en de laatste. Openbaring 21:6; Openbaring 22:13. Hij is de bron waaruit alle dingen hun oorsprong hebben.

Ook moeten we ons niet voorstellen dat Christus een schepsel is, omdat Paulus Hem “de Eerstgeborene van ieder schepsel” noemt, (Kolossenzen 1:15) want de volgende verzen laten zien dat Hij Schepper is en geen schepsel. “Want door Hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemel zijn, en die op aarde zijn, zichtbaar en onzichtbaar, of het nu tronen of heerschappijen of overheden of machten zijn; alle dingen zijn door Hem geschapen, en voor Hem en Hij bestaat vóór alle dingen, en door Hem bestaan alle dingen.” Als Hij nu alles heeft geschapen dat ooit is geschapen en bestond vóór alle geschapen dingen, dan is het duidelijk dat Hijzelf

niet tot de geschapen dingen behoort. Hij staat boven de hele schepping en maakt er geen deel van uit.

De Schrift verklaart dat Christus “de eniggeboren Zoon van God” is. Hij is verwekt, niet geschapen. Het is niet aan ons om te onderzoeken wanneer Hij werd verwekt, en onze geest zou het ook niet kunnen bevatten als het ons werd verteld. De profeet Micha maakt ons alles wat we erover kunnen weten bekend met deze woorden: “Maar gij, Bethlehem Efrata, zijt ongetwijfeld klein onder de duizenden van Juda, maar uit u zal Mij voortkomen die in Israël heerser zal zijn; wiens uitgang is van oudsher, van de dagen der eeuwigheid.” Micha 5:2, kantlijn.

Er was een tijd dat Christus voortkwam en van God kwam, uit de boezem van de Vader (Johannes 8:42; 1:18), maar die tijd lag zo ver terug in de dagen van de eeuwigheid dat het voor een eindig begrip praktisch zonder begin is.

Maar het punt is dat Christus een geboren Zoon is en niet een geschapen onderdaan. Hij heeft door erfenis een voortreffelijkere Naam dan de engelen; Hij is “een Zoon over Zijn eigen huis”. Hebreeën 1:4; 3:6. En aangezien Hij de eniggeboren Zoon van God is, heeft Hij het wezen en de aard van God en bezit Hij door geboorte alle eigenschappen van God, want het behaagde de Vader dat Zijn Zoon het uitdrukkelijke beeld zou zijn van Zijn Persoon, de helderheid van Zijn heerlijkheid, en gevuld met alle volheid van de Godheid. Hij heeft dus “leven in Zichzelf”. Hij bezit zelf onsterfelijkheid en kan onsterfelijkheid aan anderen verlenen. Het leven is inherent aan Hem, zodat het niet van Hem kan worden afgenomen. Maar nadat Hij het vrijwillig heeft afgelegd, kan Hij het weer opnemen. Zijn woorden zijn deze: “Daarom heeft Mijn Vader Mij lief, omdat Ik Mijn leven heb afgelegd, zodat Ik het weer zou kunnen opnemen. Niemand neemt het van Mij af, maar ik leg het van Mezelf af. Ik heb de macht om het af te leggen, en Ik heb de macht om het weer op te nemen. Dit gebod heb Ik van Mijn Vader ontvangen.” Johannes 10:17, 18.

Als iemand de welbekende vraag stelt, hoe Christus onsterfelijk kan zijn en toch kan sterven, hoeven we alleen maar te zeggen dat we het niet weten. Wij pretenderen niet de oneindigheid te doorgronden. We kunnen niet begrijpen hoe Christus in het begin God kon zijn en dezelfde heerlijkheid deelde met de Vader voordat de wereld bestond en toch als baby in Bethlehem geboren kon worden. Het mysterie van de kruisiging en opstanding is het mysterie van de incarnatie. Wij kunnen niet begrijpen hoe Christus God kon zijn en toch mens kon worden ter wille van ons. Wij kunnen niet begrijpen hoe Hij de wereld uit het niets kon scheppen, noch hoe Hij de doden kan opwekken, noch hoe Hij door Zijn Geest in ons eigen hart werkt; toch geloven en weten wij deze dingen. Het zou voor ons voldoende moeten zijn om de dingen die God heeft geopenbaard als waar te aanvaarden, zonder te struikelen over dingen die de geest van een engel niet kan doorgronden. We verheugen ons dus in de

oneindige macht en heerlijkheid waarvan de Schrift verklaart dat ze aan Christus toebehoren, zonder met ons eindige verstand zorgen te maken in een vergeefse poging om het oneindige te verklaren.

Ten slotte kennen we de Goddelijke eenheid van de Vader en de Zoon uit het feit dat beiden dezelfde Geest hebben. Nadat Paulus heeft gezegd dat zij die in het vlees zijn, God niet kunnen behagen, vervolgt hij: “Maar u bent niet in het vlees, maar in de Geest, omdat de Geest van God in u woont. Als iemand nu de Geest van Christus niet heeft, behoort hij niet tot de Zijnen.” Romeinen 8:9. Hier ontdekken we dat de Heilige Geest zowel de Geest van God als de Geest van Christus is. Christus “bevindt zich in de boezem van de Vader”, omdat Hij van nature het wezen van God is en leven in Zichzelf heeft. Hij wordt terecht Jehova genoemd, de Zelfbestaande, en wordt aldus uitgebeeld in Jeremia 23:5, 6, waar wordt gezegd dat de rechtvaardige Spruit, Die oordeel en gerechtigheid op aarde zal voltrekken, bekend zal staan onder de Naam Jehovah-tsidkenuDE HEERE, ONZE GERECHTIGHEID.

Laat daarom niemand, die Christus eert, Hem minder eer geven dan Hij de Vader geeft, want dit zou neerkomen op het onteren van de Vader, maar laten allen, samen met de engelen in de hemel, de Zoon aanbidden, zonder de angst dat zij het schepsel zouden aanbidden en dienen in plaats van de Schepper.

En nu de kwestie van de goddelijkheid van Christus nog vers in ons geheugen ligt, laten we dan nu stilstaan bij het wonderbaarlijke verhaal van Zijn vernedering.

 

Uit: Christ and His Righteousness, 1890,
by E.J. Waggoner